1. boodschappen doen
2. boodschappen
Joko heeft gisteren boodschappen gedaan.
Ik moet boodschappen gaan doen, ik ben er over een uur weer.
Hij ging boodschappen doen in een warenhuis.
Нидерландский слово "zakupy«(boodschappen) встречается в наборах:
de boodschappen