1. schoon
De kamers zijn redelijk schoon.
Deze tafel is schoon.
Zij droeg hem op zijn kamer schoon te maken.
Alleen de waarheid is schoon.
Je kleren worden nog vies. "Geeft niet. Ze waren toch al niet echt schoon."
Zou je die pan schoon kunnen schrobben?
Als de ene hand de ander wast, worden ze allebei schoon.
Nieuwe bezems vegen schoon.
Нидерландский слово "czysty«(schoon) встречается в наборах:
8/1 De ideale huisgenootHuis, straat en buurtsvet lekcja 2Niderlandzki moduly2. proper
Mijn moeder bemerkte dat mijn voeten niet proper waren.
Hij houdt zijn kamer proper.
Нидерландский слово "czysty«(proper) встречается в наборах:
thema 6 - przymiotniki3. zuiver
De mayonaise is zuiver chemisch spul.
Is dat zuiver goud?
Een zuiver geweten is een allerzachtst kussen.
4. puur
Het was puur toeval dat Mary en ik op dezelfde trein zaten.
Probeer dit hemd, het is gemaakt van puur katoen.
Нидерландский слово "czysty«(puur) встречается в наборах:
300 określeń po niderlandzku 51 - 100