1. boog
De autoweg ging verder in een wijde boog.
Hij boog voor zijn leerkracht.
Нидерландский слово "bow«(boog) встречается в наборах:
Wapens in het EngelsWeapons in Dutch2. buigen
Ik kan mijn handpalmen op de vloer plaatsen zonder mijn knieën te buigen.
Buigen is beter dan barsten.